Landhoenders en haar variëteiten

Artikel uit Kleindier magazine.

De Drentse kruipers en Drentse bolstaart

De kruiper en de bolstaart worden al honderden jaren beschreven.
Roelof Houwink hzn (1869-1945) beschrijft dat hij tijdens zijn tochten door de noordelijke provincies
regelmatig de kruiper en bolstaart tegenkomt, zowel in Friesland als in Drenthe.
Tegenwoordig zijn het zeldzaamheden die daarom meer aandacht verdienen.

Tekst: ing. Cees de Boer
Foto’s: Zie bijschriften

Zwart goudhalzig Drentse kruipers (archief Stichting Puimveebelangen).
Roelof Houwink tijdens een keuring.

De geschiedenis

Ondanks dat Houwink een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de Standaard der Nederlandse Hoenderrassen van 1906 en de herziene druk van 1911 (uitgave NHC), wordt daarin niet gerept over de Drentse kruipers en bolstaarten. Ook in zijn boekenreeks Hoenderrassen schrijft hij deze eigenschap- pen niet specifiek toe aan het Drentse hoen.

Pas in de vijfdelige NHBDV standaard deel 2 (ca. 1955) wordt bij de rasbeschrijving van de Drentse hoenders als noot vermeldt: Onder de Drentse hoenders komen klomp- hoenders en kruipers voor. Bij de eerstge- noemde ontbreekt de staart geheel. Bij de laatstgenoemde zijn de benen en vooral de loopbenen zo kort, dat deze hoenders een bijzonder laag gestel tonen. Voor het overige

komen zij geheel in type, kleur en tekening met de gewone Drentse hoenders overeen. Vanaf de eerste (blauwe) NHDB-standaard uit de jaren 80 wordt de kruiper in de noot niet meer vermeld en heet het klomphoen vanaf dat moment bolstaart. Je kunt hieruit afleiden dat de Drentse kruiper toen niet meer voorkwam.

Patrijskleurige Drentse kruiper haan (Foto A. Nierop)

De reisbeschrijvingen van Houwink
Toen ik in 1990 op het onderzoekscentrum voor pluimveehouderij ‘Het Spelderholt’ ging werken, stuitte ik in de kluis op een niet gepubliceerd manuscript uit 1940 van Roelof Houwink: ‘Het Nederlandsche landhoenen zijn geschiedenis.’ In 1882 reist deze rasechte Drent door Drenthe en beschrijft dat hij bolstaarten en kortpoten ziet. Een jaar later maakt hij wederom een rondreis door Friesland en Drenthe. Tijdens een bezoek aan Wolvega treft hij meerdere Friese pellen aan. Onder deze koppels komen ook veel bolstaartjes en kruipers met zeer korte poten voor. Houwink heeft van deze rondritten reisverslagen gemaakt en die publiceerde hij in meerdere tijdschriften. In zijn manuscript is hij erg punctueel, hij beschrijft waar de boerderijen staan, welke kippen er lopen en welke kleuren en variëteiten er voorkomen. Als hij in 1885 door Friesland reist ziet hij weer bolstaarten en kortpootjes. De Friese hoenders hebben een steilere staart dan de Drentse.
Het was één ras en één type. In datzelfde jaar gaat hij naar de Groninger markt en daar vindt hij ook bolstaarten.
De discussie, die in de jaren 80 is gevoerd, welke dieren Friese en welke Drentse hoen- ders zouden zijn is dus van alle tijd…

Relevante feitjes
Volgens de vijfdelige standaard zijn beide varianten dus erkend als varianten op het Drentse landhoen en nooit als variant op het Friese of Groninger hoen.
J.B. Vries neemt in zijn afstudeerscriptie (1937) voor Landbouwingenieur te Wagenin- gen als voorbeeld van een typisch landhoen het Drentse hoen als standaardvorm. Verder noemt hij het hoen uit de Friese wouden de Gallus gallus frisaevonis v.d. Bergii en de Friese pel de Gallus gallus frisaevonis Pieterzenii. Hij noemde deze rassen naar bekende Neder- landers uit de pluimveehouderij H.J. van den Berg en Klaas Eggesz Pieterzen. De Drenten noemde hij Gallus gallus frisaevonis Houwinkii naar Roelof Houwink.

In de jaren 1880 komt Houwink op zijn reizen door de noordelijke provincies regelmatig kruipers en bolstaarten tegen.

De Drentse hoenders zijn erkend in diverse patrijskleurige varianten, goud en zilverhal- zige. De eenkleurige en gepelde kleurslagen zijn, om voldoende onderscheid tussen de rassen te houden, toegekend aan de Friese hoenders.

Ofschoon er ook Friese bolstaarten hebben bestaan, zijn alleen de Drentse in die variant erkend en zijn naast de Drentse kleurslagen ook in alle Friese kleurslagen erkend. De bol- staarteigenschap berust slechts op één enkel gen. Een dominante eigenschap zorgt ervoor dat een dier geen staartbot heeft en daardoor staartloos is.

In 1891 werden de eerste Italiaanse hoenders op de Meppeler markt verkocht. De ingevoerde dieren kregen de bijnaam van snotkippen omdat ze de gevreesde ziekte difterie mee- brachten. Daardoor werd de populatie Drentse hoenders flink gedecimeerd, zo ook de beide varianten.

In het tijdschrift ‘De sportfokker’ van 1 augustus 1941 schrijft ir. J.B. Vries dat hij in 1935 onderzoek heeft gedaan naar de Drentse

Patrijskleurige Drentse kruiper hen. (Foto A. Nierop)
Roodpel Fries hoen met normale pootlengte en onder Roodpel kruiper. Hier is duidelijk te zien wat het verschil in pootlengte is bij gelijke leeftijd. (Foto M. Oort)

hoenders. “Niemand kon hem op dat moment een exemplaar tonen. Na lang zoeken vond hij ze bij N. Zwart op de Zwager-Mieden. De heer

  1. Hoogeveen, pluimveeconsulent voor Fries- land, was zo gelukkig beslag te leggen op een toompje bolstaarthoenders in Drogeham. Uit deze twee stammen zijn de huidige Drentse hoenders gefokt.”

Het karakter van kruipers is zeer vertrouwe- lijk. Een huisarts in Gieten had een zoon die niet kon lopen. Zijn kruipers waren zo mak, dat hij ze toch kon voeren omdat ze op zijn knieën kwamen zitten, beschreef Houwink in zijn manuscript.

Zelfs een combinatie van kruipers en bol- staarten kwam voor. Genoemd wordt een kortpotig bolstaart hennetje (roodpel) bij ene

  1. Posthumus in Drogeham. Het diertje is gestorven voordat er mee gefokt kon worden.

F.J.M. Bothe uit Blokker, lid van de Drentse Hoenclub) is bezig geweest met het fokken van Drentse kruiper krielen, getuige de leden- lijst in het clubblad nummer 46 van oktober 1984. Verder zijn ze niet meer gezien.

Dat beide speciaalclubs trots op hun ras zijn mag duidelijk zijn. Beide geven in de jaren 90 prachtige boeken uit over hun ras.

In 1992 geeft de Friese Hoenderclub ‘Fryske Hinnen’ uit, waarin ook de kruipertjes en bolstaarten worden beschreven. Er zijn zelfs foto’s gebruikt ter opluistering van deze variëteiten. In 1995 geeft de Drentse Hoenclub ‘Het Drentse Hoen’ uit. Ook hierin worden de beide variëteiten vermeld met prachtige teke- ningen van Van Gink, een (Bankiva) patrijs bolstaart en een zwart goudhalzige kruiper. Op de fokkersdagen komt regelmatig weer naar voren of de bolstaart geen apart ras moet worden. In Duitsland is de bolstaart wel een apart ras, het Kaulhuhn. De leden spreken zich steeds uit en geven aan dat zij vinden dat de bolstaart tot de Drentse hoenders behoort.

Drenten en Friezen

Het geeft te denken dat staartloosheid slechts berust op één enkel gen. Het kan voorkomen dat uit twee gepelde Drentse ouderdieren kuikens geboren worden met staart en zonder staart. Het ene kuiken is een ‘echte’ Drentse bolstaart en het andere kuiken is een ‘echt’ Friese hoen. Zou het daarom niet logischer zijn dat dit dan Friese bolstaarten zijn, waaruit zowel Friezen met als zonder staart geboren worden?

 De andere variant die ook bij beide rassen kan voorkomen is de kruiper. Als de kleur het ras maakt is het logischer dat ook hier de kleurslag bepaalt tot welk ras deze behoort. De gepelde en enkelkleurige bolstaarten en kruipers zijn Friezen, de patrijs, goud- en zil- verhalzige bolstaarten en kruipers Drenten. In de jaren 90 schreef ik geregeld over bolstaarten en kruipers in de clubbladen

van de DHC en FHC: Is de bolstaart een Fries hoen of een Drents hoen? Bij de FHC werd dit opgepakt. De leden waren toen van mening dat voor een Fries hoen juist een prachtige gespreide staartpartij kenmerkend is. Een bolstaart paste niet in dit beeld en vooral de oudere leden waren ertegen om een bolstaart- variant bij het Friese hoen te erkennen. Deze vraag werd ook opgepakt door de NHC. In het clubblad van juli 1994 geeft Klaas v.d. Hoek zijn mening aangaande de kruipers en de bolstaarten. De kruipeltjes zijn verdwenen en behoren nu niet meer tot het Friese hoen. Of de gepelde bolstaarten nu Friese of Drentse bolstaarten zijn heeft de standaardcommissie het standpunt over ingenomen dat uit één ras meerdere varianten gefokt kunnen worden en als er qua type geen concurrentie is, ook meer kleurslagen mogelijk zijn.

Boerenkippen

Kruipers kwamen ook onder boerenkippen voor. Volgens Houwink heeft de variant nooit veel liefhebbers gekend, in tegenstelling
tot Friesland waar in het midden van de 19e eeuw zelfs meerdere liefhebbers toompjes Kruipeltjes hielden. Men beschouwde ze doorgaans als degeneratieproducten. Af en toe zag men ze op tentoonstellingen onder de rubriek ‘niet genoemde rassen.’ Toch leverde een toompje kruipers een bijzon- der aardig schouwspel, maar ze hadden geen bedrijfswaarde en waren niet sterk.
Zodoende is het ras uitgestorven op enkele plaatsen in Duitsland na, waar men ze nog voor de liefhebberij aanhoudt. Het ras kwam in alle bekende landhoenkleuren voor.

Willem v.d. Heuvel bij zijn hokken met Sikko
Oosterhof en Jan van Hemel. (Archief Drentse Hoender Club)

Mijn eerste contact met de kruipers
De eerste keer dat ik de term Drentse kruiper hoorde, was toen ik in 1986 bij Willem v.d.

Heuvel, toenmalig voorzitter van de DHC, broedeieren kwam halen van Drentse bolstaar- ten. Bij de rondleiding liet hij me een zwarte Duitse kruiper haan zien en vertelde dat er

in Drenthe ook een kruipervariëteit van het Drentse hoen heeft gelopen en met deze haan wil hij deze variëteit terugfokken. Ik was onder de indruk van alle hokken met kippen. Overal stonden kooien en liepen dieren. Tientallen eieren kreeg ik kosteloos mee omdat ik vanuit mijn woonplaats Den Helder al genoeg kosten gemaakt had aan benzine, zei hij lachend. Op dat moment had ik nog geen enkele belang- stelling in de kruipervariëteit. Ik kwam immers voor broedeieren van de Drentse bolstaart.

Hildesheim (D) Hij heeft sindsdien tientallen bolstaarten van mij gekregen en ik dieren van hem. We zijn allebei hobbyisten in hart en nieren. De dieren gaan altijd met gesloten beurs over en weer. Van hem kreeg ik mijn eerste gepelde bolstaart, een geelwitpel die geringd was met een officiële DDR ring. Met deze haan heb ik mijn gepelde stam opge- bouwd. Van Kyling kreeg ik ook drie trio’s Duitse kruipers in de kleuren zwart, wit en koekoek. Met deze dieren ben ik begonnen om de Drentse kruiper weer terug te fokken. Om in Nederland liefhebbers te interesseren heb ik meerdere keren Duitse kruipers inge- stuurd. Op de Noordshow van 1991 stuurde ik

de koekoek ter erkenning in en ze staan sinds- dien in de Nederlandse standaard. Jammer genoeg is er nooit een liefhebber gevonden die met deze Duitse kruipers verder wilde.

Kruipeltjes uit het Fryske hinnenboek.
Deutsche Krüper volgens de Duitse standaard. De staartdracht is duidelijk lager dan die van de Drentse kruipers (en hoenders).
Struikgewas biedt veiligheid, roofvogels zoeken in de Noordoostpolder regelmatig naar een prooi. Een goede ren is noodzaak bij ons. (Foto A. Nierop).
Scharrelende kruipers, een mooi geheel. (Foto A. Nierop).
Zilverpatrijs Drentse kruiper haan. (foto A. Nierop)

Vanaf 1990 ben ik begonnen met het terug- fokken van de Drentse kruiper. Om het juiste resultaat te krijgen, werden de nakomelingen op een compleet andere manier geselecteerd. Met behulp van een schuifmaat werden de pootjes opgemeten. Dieren met duidelijk
te lange poten gebruikte ik niet voor de fokkerij. Natuurlijk waren de algemene selec- tiecriteria ook van belang, maar dat spreekt voor zich. Regelmatig nam ik dieren mee naar fokkersdagen van de DHC. Sommige leden waren enthousiast, anderen zagen er het nut niet van. Dit is niet anders dan voor fokkers van andere rassen. Als een fokker een nieuwe kleurslag fokt, dan zijn er altijd andere fokkers die bang zijn dat dit ten koste gaat van de al aanwezige kleurslagen.

Het idee was geboren om de Drentse krui- pers in de ‘echte’ Drentse kleuren goud- en zilverhalzig zwart te fokken. Tegenwoordig fokken we ze in patrijs, zilverpatrijs en witpatrijs. De enige die altijd enthousiast was over mijn fokresultaten was ir. H.J.H. Janssen, oud-voorzitter van de NHDB en lid van de DHC. Hij zei altijd: “Stuur ze ter erkenning in.” Ter erkenning insturen heb
ik nooit gedaan, maar ik heb altijd een klein aantal gehouden. Er zijn wel dieren naar de pluimveeafdeling van Aeres MBO te Barne- veld gegaan, bij de meesten nog bekend als praktijkschool Barneveld. Collega docent Gert Riezebos en specialist rashoenders wilde daar in de stal de Drentse kruiper hebben. Ewald Oude Voshaar, bestuurslid van de DHC, heeft kruipers opgehaald om de zilverpatrijs met staart te behouden. De zilverpatrijs met staart is bijna uitgestorven. Bij toeval stuitte ik enkele jaren geleden op de fokker van Drentse bolstaarten J.H. de Vries te Willemsoord (Ov). Tijdens een rond- leiding bij zijn dieren liet hij me een kruising

zien tussen Drentse hoenders en Chabo’s, hij wil de Drentse kruiper gaan terugfokken. Dit is de dezelfde manier waarmee de heer Bothe jaren geleden ook begonnen was.

Kleurslagen kruipers

Het laatste kruiper hennetje dat is beschre- ven, was een roodpel kruipertje. Daarom ben ik verder gegaan met het uitbreiden van deze kleurslagen. Na enkele jaren was ik dan ook in het bezit van roodpel en roodbonte kruipers. De FHC heb ik gevraagd hoe de

club hier tegenover staat. Bij dit verzoek nam ik ook de bolstaarten mee. Op de fokkersdag in 2016 heb ik een presentatie gegeven over deze variëteiten met als doel te laten zien, dat zij vanuit historisch oogpunt deel uit- maken van het Friese hoen. Jammer genoeg heeft een vos naast een aantal bolstaarten, al mijn gepelde kruipers afgeslacht, zodat ik weer helemaal opnieuw moest beginnen.

Type verschillen

Houwink zei al dat er tussen het Friese en Drentse hoen weinig verschil in type zit. In april 1999 organiseerden de gezamen- lijke besturen van DHC, FHC en GMC een

keurmeesterbijeenkomst. Daar maakten o.a. Sikke Oostenbrug, Hendrik Timmer en Klaas

v.d. Hoek een afspraak om met de Friese, Drentse en Groninger meeuwen speciaal- clubs bij elkaar te komen en te kijken wat de overeenkomsten en verschillen tussen deze rassen zijn. Grote hilariteit ontstond toen

Klaas v.d. Hoek de drie rassen in silhouet presenteerde, een kleine, iets grotere en een nog wat grotere. Op de vraag welk ras bij welk plaatje hoorde, werd door de zaal geroepen: “Die kleine is de Fries, dan de Drent en als laatste de Groninger, eenvou-

dig.” Het bleek hetzelfde silhouet te zijn, dat steeds iets groter gekopieerd was.

Wat is een ras?

Inmiddels heb ik een officieel door de Stich- ting Zeldzame Huisdierrassen erkend fokcen- trum ‘De Landhoenders’ in Ens. In 2017 werd ik benaderd door dr. Richard Crooijmans van de Universiteit Wageningen. Hij houdt zich bezig met genetisch onderzoek van Oudhol- landse hoenders en wilde bloed van mijn Drentse kruiper en -bolstaarten. We hebben bloed getapt en het leuke is, dat er bloed afgegeven is van een (Bankiva) patrijskleu- rige bolstaart haan. Deze haan is zoals wij zeggen, een Drentse bolstaart haan, maar is in werkelijkheid de Kaulhuhn van Werner Kyling uit Duitsland.

Conclusie: Het is en blijft dus een hele puzzel en discussie welke dieren onder welk ras vallen. Deze discussie is al meer dan een eeuw gaande en de uiteindelijke oplossing is er nog niet. Het uitzoeken en het fokken van bolstaarten en kruipers blijf ik zeker doen.
Het is en blijft een leuke en inspirerende hobby. Vooraf weet je wat er voor kleur uit het ei komt, maar of het nou een Drent of een Fries is? Dat blijft een boeiend dilemma.